Emmi Pikler

Visie Emmi Pikler

Emmi Pikler werd in 1902 in Wenen geboren. Ze werd aan het kinderziekenhuis van de Universiteit van Wenen tot kinderarts opgeleid door professor Von Pirquet en door de kinderchirurg Salzer. Beiden stonden bekend als radicaal progressief in hun benadering van jonge kinderen en trokken studenten uit de hele wereld. Er werden weinig medicijnen gebruikt. De nadruk lag op preventie en op het belang van vrije beweging en spel en op respect voor het kind.

Opvoeding van haar dochter

Toen Emmi Pikler in het begin van de jaren dertig een dochter kreeg, besloten zij en haar man hun kind op geen enkele manier te forceren in haar ontwikkeling. Ze wilden haar eigen ritme respecteren en haar vanaf het begin de mogelijkheid geven haar eigen initiatief in beweging en spel te volgen. Emmi Pikler werd bevestigd in haar hypothese dat een kind -wanneer het de kans krijgt te onderzoeken en te leren in zijn eigen tempo -beter leert zitten, staan, spreken en denken dan een kind dat gestimuleerd of geholpen wordt in haar ontwikkeling.

Begeleiden van ouders

Daarna leerde Emmi Pikler tien jaar lang ouders hun kind op dezelfde manier te begeleiden als ze zelf had gedaan. Wekelijks bezocht ze de gezinnen om hen te ondersteunen en concrete aanwijzingen te geven. Ze leerde ouders vooral te vertrouwen op de aangeboren competentie van het kind en het eigen ritme van het kind te respecteren. Emmi Pikler zag dat deze kinderen over het algemeen vrolijke, nieuwsgierige en coöperatieve kinderen werden. Gedurende die jaren hield ze al voordrachten over haar visie op de verzorging van baby’s en peuters. Dat leidde tot een boek voor ouders, later in het Duits vertaald als “Friedliche Baby’s, zufriedene Mütter”.

De Pikler visie binnen de kinderopvang

De zuigeling is al bij zijn geboorte uitgerust met het vermogen tot communiceren en leren. De volwassene wordt uitgenodigd de voorwaarden te scheppen waaronder dit potentieel en de autonomie van het kind tot bloei kunnen komen. Het kinderdagverblijf is een speciale omgeving. Het vergt een specifieke pedagogische visie om jonge kinderen binnen een groep te begeleiden en tot hun recht te laten komen. Emmi Pikler geeft hiervoor praktische en concrete aanwijzingen. De twee belangrijkste voorwaarden in de visie van Emmi Pikler zijn: respectvolle verzorging en vrije bewegingsruimte. Deze twee uitgangspunten worden in deze paragraaf verder toegelicht gezien vanuit het gezichtspunt van het kinderdagverblijf. Deze uitgangspunten gelden eveneens voor de opvoeding van baby’s thuis. In deze paragraaf richten we ons voornamelijk op de baby en dreumes. Onze werkwijze op de baby- en dreumesgroep is gebaseerd op de filosofie van Emmi Pikler.

De organisatie van de leidster

Emmi Piklers benadering kenmerkt zich zoals gezegd door twee principes: respect voor de behoefte van het kind aan een stabiele persoonlijke band met de leidster(/verzorger)en respect voor de zelfstandige activiteiten van het kind. Vanuit deze principes ontstaat een derde: de noodzaak om het leven van het kind zinvol te organiseren. Er is een tijd voor rust en slaap. Een tijd van wakker zijn in contact met de leidster die hem verzorgt. En een tijd om zelf actief bezig te zijn, al dan niet in contact met andere kinderen. Deze verschillende tijden worden zo georganiseerd dat het kind er optimaal van kan profiteren. Wij proberen dit bij Lotte ook zo goed mogelijk te organiseren. Dit is niet altijd haalbaar als een kind thuis een heel ander ritme volgt. Wij proberen het ritme van thuis en het ritme van bij Lotte zoveel mogelijk op elkaar aan te laten sluiten.

Een respectvolle verzorging

De verzorgingsmomenten zoals: maaltijden, verschonen, aan -en uitkleden, bieden de mogelijkheid om regelmatig plezierig samen te zijn met het kind. Het is een belangrijke bezigheid voor zowel de leidster als het kind. Door veel tijd, aandacht en energie aan dit één-op-één-contact te besteden,
bouwen leidster en kind een hechte band op met elkaar. Het is het moment om werkelijk samen te zijn en elkaar te leren kennen. Belangrijk vinden wij ook dat, vooral in de beginperiode dat een kind bij ons is of als het gaat om een erg gevoelig kind, het zoveel mogelijk door één of maximaal twee vaste leidsters wordt verzorgd. De kwaliteit van de zorg wordt bepaald door de communicatie tussen de leidster en het kind. Het is belangrijk dat een kind zich veilig hecht. Verzorgingsmomenten lenen zich hier bij uitstek voor bij baby’s en dreumesen. Verzorgingsmomenten dragen ook bij aan de uitbreiding van de woordenschat van het kind en de zelfstandigheidsontwikkeling. Een kind leert eerst anticiperen op diverse handelingen van de leidster, vervolgens zal het participeren en uiteindelijk kan het coöpereren in zijn eigen zorg. Er ontstaat een samenspel, een dialoog, tussen leidster en kind. Als een kind de kans krijgt in zijn eigen verzorging een actieve deelnemer te zijn in plaats van een passieve ontvanger, vergroot dit zijn gevoel van autonomie en zelfvertrouwen. Als de volwassene de tijd neemt om zich aan het tempo van het kind aan te passen, krijgt het kind de kans zich op de handelingen in te stellen en mee te doen aan het samenspel. Daardoor ervaart het zo jong als het is, dat het invloed kan uitoefenen op situaties waar het deel aan heeft. Dat vertrouwen vormt de basis voor zijn eerste sociale contacten.

Lichamelijke verzorging, zelfstandigheid en het belang van rustige handen

Emmi Pikler hechtte veel waarde aan een zorgvuldige, aandachtige fysieke verzorging van het kleine kind omdat dit het kind het gevoel van geborgenheid geeft. Het gevoel van veiligheid is een van de belangrijkste voorwaarden voor het kind om met plezier te kunnen bewegen en zelfstandig te spelen. Alleen als het kind deze innerlijke zekerheid voelt, geliefd te zijn, heeft het de interesse en de energie om zichzelf en zijn omgeving te onderzoeken. Een vrije bewegingsontwikkeling is daarom altijd onlosmakelijk verbonden met een aandachtige, liefdevolle verzorging. Tijdens de verzorgingsmomenten besteden leidsters bij Lotte ook veel aandacht aan de ontwikkeling van de zelfstandigheid van de kinderen. Zo kan een baby al helpen om zijn sok uit te trekken en een peuter krijgt de ruimte om bijvoorbeeld zelf zijn jas aan te doen of zichzelf uit te kleden. De handen van de leidster moeten rust uitstralen. Ze moeten als veilige, vertrouwde handen voelen waar een kind zich op kan verlaten. Handen die kinderen uitnodigen, i.p.v. kinderen te dwingen; dus geen(goedbedoelde) duwtjes in de rug omdat een kind iets sneller zou moeten lopen. Door de afwachtende, rustige handen van een leidster wordt een kind uitgenodigd om zelf mee te helpen/werken. Het kind krijgt de tijd van de leidster. Haar handen grijpen niet te snel of onnodig in. De leidster schept een omgeving om een kind zelf te laten groeien en helpt het kind waar nodig. Met name babyleidsters zullen zich bij ons zeer bewust moeten zijn van de rust van hun handen. Voor nieuwe baby’s maken de handen en houding van de leidster net het verschil in kwaliteit.

Emmi Pikler:

“De handen van de volwassene vormen voor de baby, naast het voeden, het eerste contact met de wereld. Handen raken hem aan, tillen hem op, leggen hem neer, wassen, kleden hem. Hoe verschillend is het beeld van de wereld die zich aan de zuigeling openbaart als rustige, geduldige, behoedzame -en tegelijkertijd zekere-handen die hem verzorgen in plaats van handen die ongeduldig, gehaast, onrustig of zenuwachtig zijn. In het begin betekenen voor de zuigeling de handen alles: ze zijn de mens, ze zijn de wereld.”

Fysieke ondersteuning

Het gevoel van veiligheid dat voor het welbehagen van een baby zo belangrijk is betreft op de eerste plaats zijn fysieke veiligheid. Pasgeborenen schrikken snel van plotseling naar een verticale positie
gebracht worden. Bij het oppakken, vasthouden en dragen van een baby is het belangrijk dat hij helemaal ondersteund wordt, zoveel mogelijk in een horizontale houding blijft. Zolang het kind niet uit eigen initiatief langere tijd op zijn buik kan liggen en het gewicht van zijn eigen hoofd kan dragen voelt hij zich het veiligst als hij horizontaal gedragen wordt.

De dialoog met het kind

Pikler raadde ouders aan meteen na de geboorte de gewoonte aan te nemen met hun kind te praten. Ze hechtte hier belang aan om verschillende redenen. Leidsters bereiden kinderen voor, verwoorden handelingen van zichzelf en van het kind. Wij zijn het helemaal eens met onderstaande punten die Pikler hierin aangeeft.

  • Door hun kind meteen bij de naam te noemen en met haar in gesprek te gaan vóór elke handeling wordt de volwassene zich er meer bewust van dat hun kind een volwaardig mens is. Ze nodigde de ouders a.h.w. uit zich in de plaats van het kind voor te stellen en zich af te vragen: hoe zou ik zelf behandeld willen worden?
  • Baby’s zijn dol op de menselijke stem. De stem van de moeder of de vader heeft een zichtbaar geruststellend effect op de baby. Voor de ouder nodigt het praten uit tot langzaam, bewust omgaan met de baby, die snelle gebaren nog niet kan hanteren. Het zenuwstelsel van een kind heeft nog jaren tijd van rijping nodig voor het impulsen snel kan verwerken. Daarom is er een kort moment van wachten nodig tussen de aankondiging van wat er gaat gebeuren en de actie zelf.
  • Hoewel de baby de woorden in het begin nog niet verstaat, is de intentie wel voelbaar. Als de handelingen, bijv. verschonen of baden, steeds in dezelfde volgorde gebeuren, kan de baby binnen zeer korte tijd anticiperen op wat er gaat gebeuren als de volwassenen dit eerst vertelt. Hij kan zich dan al fysiek voorbereiden op de handeling die komen gaat, waardoor hij zich minder kwetsbaar voelt. De volwassene antwoordt met haar gebaren steeds op de reacties van het kind.
  • Als een kind op deze manier verzorgd wordt kan hij na enkele maanden gaan participeren in zijn eigen verzorging. Het oogcontact gaat een steeds grotere plaats innemen in de dialoog tussen de ouder en het kind tijdens de verzorging. Na verloop van tijd gaat het kind van participeren naar coöpereren. Als er bij de verzorging werkelijk sprake is van samenspel, vervult dat niet alleen de behoeften van het kind, maar is het zowel voor het kind als voor de volwassene ook een belangrijke sociale ervaring. Een baby die in de loop van de verzorging steeds meer kan bijdragen aan de gezamenlijke handelingen, merkt dat zijn signalen echt worden gezien en begrepen. Hij merkt dat hij invloed kan uitoefenen op de situatie, wat zijn gevoel van autonomie en competentie versterkt. Voor de volwassene is deze echte dialoog met het kind plezierig en verrijkend.

Vrije bewegingsruimte en motoriek

Het Emmi Pikler Instituut in Hongarije (Lóczy) heeft in de afgelopen vijfenzestig jaar veel ervaring opgedaan in het onderzoek naar de groei en ontwikkeling van o.a. baby’s. Hier zijn belangrijke ontdekkingen uit voort gekomen die nu steeds vaker door wetenschappers bevestigd worden. Het onderzoek van Emmi Pikler toonde aan dat een baby niet alleen actief samenzijn met zijn moeder/ verzorger nodig heeft, maar ook net zoveel tijd en ruimte waarin hij met zichzelf bezig kan zijn. De gegevens laten zien hoe belangrijk en zinvol spontane activiteiten zijn, welke functie ze vervullen en aan welke voorwaarden de omgeving moet voldoen om vrije activiteit voor de baby mogelijk te maken. Bovendien wordt duidelijk hoe de senso- motorische ontwikkeling van een baby samenhangt met wat hij dagelijks aan nieuwe indrukken opdoet en zich eigen maakt. De conclusies van het onderzoek tonen onomstotelijk aan hoe groot het belang van vrijheid van beweging en activiteit is op de persoonlijkheidsvorming van de baby.

Pikler heeft precies omschreven wat de juiste voorwaarden zijn voor een vrije bewegingsontwikkeling en hoe die bij kinderen die deze ruimte krijgen over het algemeen verloopt. De leidster bereidt een veilige omgeving voor waarin het kind uit eigen initiatief actief kan bewegen en spelen. De baby wordt voorzien van een bewegingsruimte die altijd iets groter is dan wat hij nodig heeft en van speelgoed dat zijn onderzoek drang bevredigt. Daarom worden bij Lotte alleen de allerjongsten meestal in de box gelegd tijdens zelf speelmomenten. De meeste baby’s liggen op de grote speelmatten op de grond waar ze alle ruimte hebben om te rollen, te kruipen en te bewegen. Het speelmateriaal sluit aan bij de leeftijd van het kind en zijn belangstelling. Een kind heeft bij Lotte de beschikking over verschillende voorwerpen die qua vorm, grootte, kleur, symbolische waarde etc. met zorg voor hem zijn uitgekozen en die afhankelijk van zijn leeftijd en zijn specifieke belangstelling gevarieerd worden. Ook klimmaterialen kunnen hier deel van uitmaken. Leidsters observeren de kinderen om met het speelmateriaal zo goed mogelijk te kunnen aansluiten bij ieder individueel kind. De omgeving ziet er aantrekkelijk uit en de ruimte is zo ingedeeld dat in iedere hoek of op verschillende plekken interessante dingen zijn te ontdekken. Vooral voor de kruipers is dat interessant.

Zo staat er in de ene hoek bijvoorbeeld een mand met ballen, ergens anders een doos met kunststof blokken en elders lege afwasbakken of mandjes. Er wordt door een leidster niet onnodig ingegrepen in het spel of de activiteit van een kind en het kind wordt niet onnodig geholpen, gestimuleerd of gestoord. De leidster is in de buurt, maar beperkt zich tijdens het spel zoveel mogelijk tot oogcontact of bevestigende woorden. Dat helpt het kind uit te groeien tot een evenwichtig, opgewekt en zelfverzekerd mens dat niet compleet afhankelijk is van de leidster. De baby wordt niet vanzelfsprekend in posities gebracht waar hij zelf (nog) niet in of uit kan komen. Een kind dat bijvoorbeeld nog niet kan zitten, wordt door ons niet in een zittende positie gebracht of in een kinderstoel gezet. Ouders bepalen uiteraard zelf of zij zich thuis wel of niet bij deze visie aansluiten. Een kind heeft volwassenen niet nodig om te leren rollen, te kruipen, zich op te richten, te gaan zitten of te leren lopen. Hij slaagt daar zelf in. Vaak willen ouders hun kind goedbedoeld bij dit proces helpen of het aanmoedigen. Ook worden kinderen vaak met elkaar vergeleken. Wij gaan er bij Lotte vanuit dat ieder kind competent is als de voorwaarden om tot ontwikkeling te komen maar aanwezig zijn. Ieder kind is voor ons uniek en volgt zijn eigen ontwikkelingsgang.

Positiewisselingen en hun betekenis

Wat erg duidelijk wordt bij het waarnemen van jonge kinderen die zich vrij kunnen bewegen is hoe vaak ze van houding veranderen en hoe kort ze in dezelfde houding blijven. De frequentie van positiewisselingen -van de rug op de zij -van de zij op de rug -van de zij op de buik -dan in zijwaartse elleboogsteun -in halfzittende positie -in kruiphouding -in kniestand – enz., neemt snel toe tot de negende maand. Het is heel gewoon dat een kind binnen 30 minuten wel 45 keer van houding wisselt. Dit voortdurend van houding veranderen toont aan hoe sterk de aangeboren bewegingsdrang bij elk kind is en maakt duidelijk waarom kinderen moeite hebben met langdurig stilzitten in wip-of autostoeltjes, zeker als ze deze vrijheid van bewegen een keer geproefd hebben. Wanneer een baby de tijd krijgt voor vrije activiteiten schijnt hij zelf in staat te zijn om het tempo van zijn activiteit te regelen en om rustig van de ene naar de andere activiteit over te gaan. Daarbij blijft hij steeds geïnteresseerd en ‘regelt’ met behulp van grote bewegingen momenten van ontspanning die hij nodig heeft om even uit te rusten en om zijn activiteiten weer op te kunnen nemen. Hij doet dat zolang hij niet moe of hongerig is, of afgeleid wordt door andere behoeften.

De fijne motoriek

Activiteiten met de handen zijn voor kinderen een onuitputtelijke bron van interesse. Met behulp van hun handen komt het kind in contact met de dingen om hen heen. Een kind ‘ontdekt’ zijn handen rond de tiende week en kan dan een paar maanden doorbrengen met het spelen met zijn handen: uitvoerig bekijken, betasten, aanraken, ronddraaien, proeven etc. Vanaf ongeveer de derde maand probeert hij voorwerpen vast te pakken. Van de vierde tot de zesde maand gebruikt hij hoofdzakelijk één voorwerp, de activiteit met de handen lijkt dan belangrijker dan het voorwerp zelf. Vanaf de zesde maand groeit zijn interesse in de mogelijkheden die een voorwerp biedt: ermee schuiven, schudden, op de grond of tegen elkaar slaan, het laten vallen, oppakken, ergens in doen. Aan het eind van het eerste jaar interesseert het kind zich ook voor dingen die het niet in de hand houdt. Het gaat niet langer om alleen het vasthouden maar om wat hij ermee kan doen. Bovendien interesseert de baby zich nu voor twee dingen tegelijk en gaat hij onderzoeken hoe hij die twee met elkaar in verband kan brengen. Na het eerste jaar ontwikkelt deze fijne motoriek van de handen zich steeds verder, wat zichtbaar wordt in het spel van het kind.

Klimmen en klauteren

In de eerste levensjaren ontwikkelen jonge kinderen zich enorm op motorisch gebied. Ze ontwikkelen zich van een horizontale naar een verticale positie. Ze ontdekken steeds meer. Baby’s die beginnen met kruipen, ontwikkelen vrij snel de drang tot klimmen en klauteren. Het is belangrijk dat ze hun eerste ervaringen met klimmen en klauteren dichtbij de grond kunnen opdoen zodat ze tegelijkertijd leren dat vallen hoort bij dit proces van omhoog komen en volkomen veilig kan zijn. Vallen helpt hen in het vinden van de juiste balans die nodig is in het klimmen. De drang tot klimmen is zo groot, dat een kind elk object dat stevig genoeg lijkt zal uitproberen, ook al is dat object een ander kind, dat dit vaak stoïcijns verdraagt. In alle groepen krijgen kinderen volop de ruimte en de gelegenheid om te klimmen, te klauteren en om te bewegen.

Het spel

Voor een kind dat de tijd en ruimte krijgt tot eigen activiteit bestaat er geen onderscheid tussen bewegen, spelen en leren. In al zijn ,uit eigen initiatief geboren, activiteiten komen deze drie aspecten samen; ze vormen het werk van de baby, dreumes en peuter. Het ‘spel’ van het jonge kind bevredigt een diepe, aangeboren nieuwsgierigheid die het voortdurend beweegt tot nieuwe opdrachten die het kind zichzelf geeft, waarin het zijn kennis van zichzelf en zijn omgeving uitbreidt.

Het spelen met voorwerpen

Het eerste speelgoed van een baby zijn z’n eigen handjes waarmee hij uitgebreid experimenteert door ze te openen en sluiten, elkaar te laten aanraken en vasthouden. Hiermee oefent hij het vastpakken en loslaten van objecten dat rond de derde maand begint. Het meest geschikte eerste speelgoed is daarom een simpele boerenzak doek of een andere gekleurde katoenen doek die in een soort punt naast hem neer wordt gezet. De baby kijkt er eerst dagen lang naar, raakt hem aan en grijpt ernaar. In het loslaten van de doek valt hij soms op zijn gezicht, waar hij eerst van schrikt, dan plezier in krijgt als eerste ‘kiekeboe’ ervaring. Ander geschikt speelmateriaal op deze leeftijd zijn objecten die de baby moeiteloos met zijn hand kan omvatten zoals een rieten bal, een zacht diertje van stof en/of een houten rammelaar. Bij Lotte leggen we, als een baby hier aan toe lijkt, 4 of 5 voorwerpen rond zijn hoofd op een afstand zodat hij het goed zelf kan pakken. De materialen zijn van verschillende materialen, kleur en grootte. Doordat het speelmateriaal rondom het hoofd te plaatsen, zal een kind rolbewegingen maken om de voorwerpen te kunnen zien of pakken. Vanaf de leeftijd van zes maanden krijgt de baby iets zwaarder en groter speelgoed, waarvan een groot deel voor weinig geld in een huishoudwinkel te vinden is. Hij speelt nu graag met allerlei soorten vormen en containers: bakjes, bekers, mandjes en doosjes in verschillende maten, kleuren en materialen, zoals plastic, hout, metaal, riet en karton. De baby kan hiermee nieuwe begrippen ontdekken als ‘erin’ of ‘eruit’ doen, ermee over de grond schuiven, op de grond slaan, de objecten tegen elkaar slaan, ze van alle kanten onderzoeken, ze neerzetten en weer omgooien. Ook schoongemaakte plastic flessen of een borstel zijn populair.

Rond de negen maanden begint het bouwen en worden plastic en houten blokken onmisbaar speelgoed. Tegen deze tijd gaat de baby zich voortbewegen en dat is het moment om ook verschillende ballen te introduceren waar ze nu zelf achteraan kunnen rollen of kruipen.

Verzamelen

Rond het eerste jaar begint een dreumes met verzamelen en deze activiteit zal zich in steeds verfijndere vorm voortzetten tot ongeveer het derde jaar. Het verzamelen wisselt zich af met andere activiteiten. Het belang van verzamelen:

  • Het kind leert vergelijken, onderscheiden en selecteren.

Het resultaat, bijv. alle gekleurde doekjes in één mandje, geven hem het gevoel zelf een taak te volbrengen: ‘dit is mij gelukt’.

Geschikt materiaal om te verzamelen: Een ruime hoeveelheid kleinere dingen als bekers, kommetjes,
plastic armbandjes, schaaltjes, in verschillende kleuren en materialen en grotere containers waarin
verzameld kan worden, zoals plastic vergieten, plastic dozen of emmertjes, kartonnen dozen.

Bronvermelding:
www.pikler.nl